Psalms 50

U laat de schepen van Tarsis door de oostenwind vergaan.

1 Eerst hadden wij ervan gehoord,
maar later zagen wij het zelf
in de stad van de Almachtige Here,
in de stad van onze God:
Hij houdt de stad in stand.

2 Steeds opnieuw, o God, herinneren wij ons uw goedheid
en trouw wanneer wij in uw tempel zijn.

3 De eer die U toekomt, is net als uw naam, o God,
zo groot dat die reikt tot aan het einde der aarde.
U bent de bron van de rechtvaardigheid.

4 De berg Sion is blij
en de dochters van Juda juichen over uw rechtvaardigheid.

5 Loop maar eens om Jeruzalem heen
en tel haar wachttorens.

6 Kijk eens goed naar haar muren en loop door haar paleizen.
Dan kunt u het aan uw nakomelingen vertellen:

7 Kijk, zo is God. Hij is voor eeuwig onze God
en tot de dag dat wij sterven
is Hij bij ons en wijst ons de weg.

8

Een psalm van de Korachieten voor de koordirigent.

9
10 Luister, alle volken der aarde!
Neem het goed in u op, alle wereldburgers,

11 of u nu niets betekent of aanzienlijk bent,
of u arm bent of rijk.

12 Uit mijn mond hoort u wijsheid,
wat uit mijn hart voortkomt,
is puur inzicht.

13 Ik zal u wijze spreuken laten horen
en u bij het geluid van de citer geheimen vertellen.

14 Waarom zou ik bang zijn als er dagen komen
waarop het kwaad lijkt te overheersen?
Als ik word belaagd door mijn vijanden
die mij kwaad willen doen?

15 Als mensen
die hun vertrouwen op geld stellen
en zich op hun rijkdom beroemen,
mij naar het leven staan?

16 Het is onmogelijk
om een ander vrij te kopen met geld,
om God een losgeld voor hem te betalen.

17 De prijs voor een mensenleven
is immers altijd te hoog.

18 Het is onmogelijk
dat iemand altijd blijft leven
en nooit zou sterven.

19 Steeds weer zien wij
dat wijze mensen sterven
en ook dat onredelijke en domme mensen
allemaal sterven.
Zij moeten hun aardse bezittingen
aan anderen nalaten.

20 Het ‘grootste’ wat zij tot stand brengen,
is dat hun huizen jarenlang blijven staan
en dat hun nageslacht daarin zal wonen.
Of zij noemen hun land naar zichzelf.

21 Maar hoeveel een mens ook bezit,
hij zal toch eenmaal sterven,
net als de dieren vergaat hij
en er blijft niets over.

22 Zo gaat het met degenen
die op zichzelf vertrouwen.
Zo is het einde van hen
die zichzelf zo graag horen praten.

23 Ze komen in het dodenrijk terecht
en de dood zelf is daar hun herder.
Wanneer een nieuwe morgen aanbreekt,
zullen de oprechte mensen over hen heersen.
Hun lichaam zal vergaan
zodat zij geen aards huis meer hebben.
Copyright information for NldHTB